Oefening baart helemaal geen kunst
In 2011 legden 600 eerstejaarsstudenten uit de lerarenopleiding van de Karel de Grote Hogeschool in Antwerpen een spellingtest af. Ze scoorden slechter dan de twaalfjarige leerlingen die dezelfde test maakten.
Met handschriftkwaliteit is er iets gelijkaardigs aan de hand. In de eerste jaren van de basisschool worden ze beter, vanaf het vierde leerjaar (groep 6) gaat het definitief bergaf.
Samengevat: hoe ouder de leerlingen, hoe slechter ze schrijven. Hoe kan dat? Hoe komt het dat wie meer geschreven heeft slechter schrijft?
Dat kan niet anders dan te maken hebben met wat er op school gebeurt. Hoe ouder kinderen worden, hoe meer op school de aandacht voor hun handschrift verslapt; hoe meer ook het idee post vat dat accurate spelling er alleen in de lessen Nederlands toe doet.
De consequentie ziet er zo uit. Als leerlingen gemiddeld vier uur per week Nederlands krijgen en voor dat vak consequent leerkrachten hebben die in álle onderdelen van hun les op accurate spelling staan, dan nóg wordt in geen 15 procent van het schoolwerk correcte spelling verwacht. Ruim 85 procent van het schoolwerk biedt dus gelegenheid om slordig met spelling en handschrift om te gaan, misschien zelfs met taal in het algemeen.
En nu komt het: als leerlingen 85 procent van hun leertijd mogen oefenen in slordig schrijven, dan worden ze daar erg goed in.
‘Taalzwakke’ kinderen komen heus niet sterker uit een onderwijsmodel dat hen bijna 90 procent van de tijd laat aanmodderen. Want oefening baart helemaal geen kunst. En ‘al doende’ leer je niets. Oefening ontwikkelt gewoontes. Vooruitkomen doe je dus alleen als je goede gewoontes oefent. Daarom moeten we die aanleren én we moeten van kinderen verwachten dat ze altijd zorgvuldig werken. Goed schrijven en goed spellen leer je alleen door het zo vaak mogelijk zo goed mogelijk te doen.